Wie wel eens in cornwall is geweest, kent de pasty zeker. hij werd van oorsprong gegeten door arme families die zich alleen goedkope ingrediënten als koolraap, aardappel en ui konden veroorloven. nu zit er ook meestal vlees in.
1 Meng voor het deeg de bloem en een mespuntje zout in een kom. Rasp hierboven de (zeer) koude boter en reuzel. Wrijf het vet voorzichtig door de bloem, tot het op broodkruim lijkt. Roer er 200 ml koud water bij. Het deeg moet zacht, maar niet kleverig zijn. Kneed tot het deeg een bal vormt; bestrooi met nog wat bloem als het deeg te vochtig aanvoelt. Wikkel de deegbal in plasticfolie en leg 1 uur in de koelkast.
2 Maak ondertussen de vulling. Snijd de aardappels en koolraap in plakjes van 5 mm dik en doe ze in een kom. Snijd het vlees in stukjes van circa 1 cm en voeg ze toe. Roer er dan de uiringen door. Voeg witte peper en zout toe en roer de peterselie erdoor.
3 Verwarm de oven voor op 200 ºC. Verdeel het deeg in 6 porties. Vorm er op een met bloem bestoven werkvlak balletjes van en rol die uit tot ronde lappen van 24 cm en zo’n 3 mm dik.
4 Schep wat van de vulling in het midden van elke deeglap en leg er een klein klontje boter op. Bestrijk de deegranden met het losgeklopte ei en vouw het deeg over de vulling heen. Druk de randen goed op elkaar en plooi ze dicht.
5 Leg de pasty’s op een met bakpapier beklede bakplaat en bestrijk de bovenkant met het ei. Bak de pasty’s circa 35–40 minuten in de oven, of tot ze goudbruin en stevig zijn. Laat een klein beetje afkoelen en serveer met Engelse mosterd en een glas bier.
