1 Verwarm de oven voor op 180 °C. Bekleed 2 bakplaten met bakpapier, maar knip elk stuk in vier vierkanten (een stuk per koek). Vet de steel van een dikke houten pollepel in met een beetje boter om rolletjes te maken. Om bakjes te maken, doe je dit op de buitenkant van 1 of 2 kleine kopjes of bakjes
2 Verwarm de boter, suiker en siroop 5 minuten in een kleine pan met dikke bodem op laag vuur, tot de suiker is opgelost. Roer af en toe, maar laat het niet koken. Haal de pan van het vuur en laat 2 minuten afkoelen. Zeef de bloem en gember in de pan. Voeg de cognac toe en meng goed met een houten lepel.
3 Bak de koekjes per vier (gebruik het papier twee keer). Schep op elk stuk bakpapier op de bakplaat een theelepel beslag. Als het te koud is en niet kan worden geschept, rol je er tussen je handen een balletje van en druk je dat een beetje plat op de bakplaat. Doe de koekjes in de oven en bak ze 10 minuten, tot ze uitgelopen, kantachtig en goudbruin zijn.
4 Nu moet je snel werken. Haal de koekjes uit de oven en laat ze kort opstijven. Pak de koekjes dan een voor een met behulp van een spatel voorzichtig van de plaat. Het koekje moet buigzaam zijn, maar niet zo zacht dat het uit elkaar valt.
5 Voor rolletjes wikkel je het koekje snel rond de ingevette steel van de lepel. Druk de randen voorzichtig op elkaar. Pas op, de koek is nog vrij warm. Laat het koekje iets opstijven, schuif het van de lepel en laat het op een rooster afkoelen. Voor een koekbakje drapeer je de koek over de bodem van een omgekeerd kopje of bakje. Druk het koekje voorzichtig langs de zijkant omlaag om een bakje te vormen. Laat opstijven, haal voorzichtig van de vorm en leg op een rooster.
6 Spuit verse slagroom in de rolletjes en serveer ze met verse bosvruchten bestrooid met poedersuiker, of doop ze in gesmolten pure chocolade. Vul de bakjes met een bol room- of sorbetijs, en garneer met bosvruchten.
Per ongevuld koekje 61 kcal, 2,9 g vet (1,8 g verzadigd), 0,4 g eiwit, 8,2 g koolh., 6,1 g suiker